Frankrijk: een geschiedenis van geweld
Een reeks terroristische aanslagen, opstandige Gele Hesjes, ontwrichtende stakingen, bendegeweld in de banlieue – weinig is de Franse uitvoerende macht afgelopen paar jaar bespaard gebleven. Die sloeg ook terug: met een noodtoestand die ruim anderhalf jaar duurde, en met uiterst repressief politieoptreden, met name tijdens de langdurige protesten van de Gele Hesjes. Honderden demonstranten raakten gewond door zogeheten flashball granaten. Meer dan dertig van hen verloren een oog.
Nu wordt de Franse politieke cultuur traditioneel niet gekarakteriseerd door oplossingsgerichte consensus. Maar het voorbije decennium spant toch wel de kroon. De barsten in de samenleving werden tot haast onoverbrugbare kloven. Het tekent het oeuvre van Édouard Louis. Of hij nu schrijft over zijn jeugd in een homofoob arbeidersmilieu op het verarmde Franse platteland, zijn verkrachting door een Algerijnse immigrant in Parijs of de ambivalente houding ten opzichte van zijn invalide geraakte vader – steeds voeren begrippen als onderdrukking en geweld de boventoon.
Dat is deels te verklaren door de beroemde Franse socioloog Pierre Bourdieu, door wiens ideeën Louis diep beïnvloed is. Maar het is zeker ook een reflectie van de maatschappelijke en politieke realiteit van het hedendaagse Frankrijk en door de ongelijkheid, spanning en onzekerheid waardoor deze wordt gekenmerkt. Ongelijkheid tussen grote steden die zijn aangesloten op de globalisering en het platteland waaruit de industrie de afgelopen decennia geleidelijk verdween; ongelijkheid tussen witte Fransen in de stadscentra en migranten en hun nakomelingen in de banlieues eromheen.
Spanning en onzekerheid tussen een deel van de bevolking dat zich in zijn manier van leven bedreigd voelt en een ander deel dat juist vergaande hervormingen wil, economisch, of juist cultureel, denk daarbij aan #MeToo, of de antiracismebeweging. Het is een tweedeling die je ook elders in Europa ziet, maar nergens staan de zaken zo op scherp als in Frankrijk. Pascal Perrineau, een toonaangevende populisme specialist, zei me dat Frankrijk zich ‘op een vulkaan’ bevindt.
Édouard Louis zit stevig in het hervormingsgezinde, of zelfs revolutionaire kamp. Hij verwelkomde de Gele Hesjes en is actief in het Comité Adama, een club die strijdt tegen racisme en politiegeweld in de banlieues. Toen ik hem een paar jaar geleden opzocht, in zijn tweekamerappartementje nabij het Parc Montsouris in Parijs, vertelde hij dat hij als schrijver werd gedreven door schaamte; schaamte over alle verschillende vormen van geweld en hoe gemakkelijk we dat accepteren.
‘Steeds als ik achter mijn computer kruip, voel ik daar schaamte over. Hoe kun je literatuur bedrijven in zo’n wrede wereld?’, zei hij. Louis wil daar nadrukkelijk niet mee zeggen dat je als schrijver je laptop dan maar moet dichtklappen en voedsel aan daklozen moet gaan uitdelen. Nee, je moet die schaamte volgens hem intact houden, haar onderhouden en koesteren. Het voedt zijn verontwaardiging, zijn woede. Jegens de wereld, en degene die daarin de dienst uitmaken.
Van de laatste drie Franse presidenten laat Louis in zijn romans weinig heel. ‘Sarkozy breekt je rug, Hollande verstikt je, Macron stoot het brood uit je mond’, schreef hij in Qui a tué mon père (2018). Zijn vader, die lang op het uiterst rechtse Front National stemde, laat hij hierin oproepen tot een linkse revolutie. Maar in het huidige Frankrijk is die ver weg. Het sentiment is dat van orde en reactie.
Dat werd misschien nog wel het beste vertolkt door een groep ex-generaals, die een jaar geleden voor een sensatie in de Franse media zorgde met een brandbrief, waarin zij waarschuwden voor een ‘burgeroorlog’. Volgens de ex-generaals – de meesten met banden met extreem-rechts – waren de banlieues uitgegroeid tot haarden van etnisch en religieus geïnspireerd geweld, kon de politie het er niet langer bolwerken en zou het leger ingezet moeten worden – indien nodig buiten de regering om. De verontwaardiging vanuit de gevestigde politiek was groot; de legertop dreigde met de krijgsraad. Dat het leger buiten de regering zou moeten optreden was een ‘provocatie’, zo hield Emmanuel de Richoufftz, één van de bij het initiatief betrokken generaals me voor, toen ik hem afgelopen zomer in het zuiden van Frankrijk opzocht. Maar hij stond onverkort achter de alarmerende analyse uit de brandbrief naar bleek. En bijna zestig procent van de Fransen met hem zo wezen opiniepeilingen uit.
Radicaal–rechtse agitators als Éric Zemmour weten er wel raad mee. Zemmour voerde een succesvolle precampagne waarin hij pleitte voor een immigratiestop en het verbod op het gebruik van ‘on-Franse’ voornamen. Eerder omschreef hij de banlieues als ‘islamitische forten’, waarmee moest worden afgerekend op de brute manier waarmee kardinaal Richelieu in de 17e eeuw afrekende met de hugenoten van La Rochelle. In interviews noemde hij de islam ‘de vijand’ en hintte hij op de deportatie van miljoenen moslims. Zemmour eist een verbod op familiehereniging en propageert de theorie van de Grand Remplacement – een complottheorie die stelt dat Westerse elites de autochtone witte bevolking proberen te vervangen door moslims en zwarten. Dit alles om wat hij ziet als de Franse identiteit veilig te stellen.
Sinds een half jaar ontpopte hij zich als een geduchte concurrent van Marine Le Pen, de voorvrouw van de nationaalpopulistische Rassemblement National, en lange tijd de gedoodverfde uitdager van president Macron. Op 24 april vindt de beslissende ronde van de Franse presidentsverkiezing plaats. De kans dat Zemmour daar als overwinnaar uit zal komen, is nihil. Maar zijn thema’s beheersen een verkiezingsstrijd, die is uitgedraaid op een duel tussen rechts en extreem-rechts en waar links hoegenaamd niet aan te pas komt.
Arme en laagopgeleide witte Fransen op het platteland, het milieu waarin Louis opgroeide, hebben zich vaak al lang geleden van linkse partijen afgekeerd. Zo haalde Marine Le Pen in Hallencourt, het Picardische dorpje waar Louis opgroeide, bij de vorige presidentsverkiezingen maar liefst zestig procent van de stemmen op. Het is iets wat hij via zijn romans probeert te begrijpen.
‘Eerst zei links tegen deze groep: ‘Jullie lijden komt door het kapitalisme, dat gaan we bevechten, het vervangen door een beter systeem’, zegt hij. Maar daarvan werd vervolgens niets meer vernomen.’
In het radicaal–rechtse verhaal heet het dat het lijden van de arme witte plattelandsbevolking is te wijten aan buitenlanders en ‘Brussel’. ‘Daarmee verschaften mijn dorpsgenoten en familie zich een vocabulaire voor het eigen lijden’, zegt Louis. Een zondebok dus. Volgens Louis tekent dat probleem van het huidige Frankrijk, en misschien wel van de hele door neoliberalisme getekende westerse wereld.
‘Er is aldoor de schijn van individuele keuze, waardoor mensen niet langer het onderdrukkende systeem bevragen.’
Door Marijn Kruk